Op en rond het landgoed
Waterretentie in de Grote Maat;
Project 'Fleringer Molenbeek' 2006
door Waterschap Regge en Dinkel
Voorgeschiedenis
Landgoederen hebben over het algemeen bijzondere cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Akkers, weidegebieden, bospercelen en bewoning wisselen elkaar steeds af. Dit stelt specifieke eisen aan het waterbeheer. Zo ook op landgoed Herinckhave, waar uit historische beschrijvingen blijkt dat de waterbeheersing altijd een grote rol heeft gespeeld.
De Fleringer Molenbeek die in noord-zuid richting dwars door het landgoed Herinckhave loopt, vormt de basis voor het ontstaan van de watermolen en het buitenhuis. Daarnaast was vroeger (in ieder geval in de 18e eeuw) sprake van een waterbuffer om de watermolen langer van water te kunnen voorzien. Duidelijk was ook dat de wateraanvoer door de Fleringer Molenbeek lang niet altijd voldoende was om de watermolen draaiende te kunnen houden. De watermolen is zelfs een tijd in verval geraakt, omdat het economische gewin te beperkt was.
De gracht heeft naast een rol als waterberging ook een functie als verdediging voor het huis.
Ook het landschap vervult een grote rol op het landgoed. De combinatie van oude bossen, essen, kampen en lage weilanden met de buitenplaats moet als bijzondere eenheid worden beschouwd.
Historische situatie
Wanneer we spreken over de historische situatie, dan wordt hiermee bedoeld de situatie voor de uitvoering van de zogeheten 'peilregeling Fleringer Molenbeek' in 1992 (zie 'huidige situatie'). De hoofdstroom van de Fleringer Molenbeek gaat door de gracht langs de watermolen en vervolgens verder in zuidelijke richting. Het water in de Fleringer Molenbeek en dus ook in de gracht werd op peil gehouden door de drempel van de watermolen.
De watermolen werd (nu nog steeds) bediend met een aantal schuiven. Deze schuiven werden, ten behoeve van het malen, dichtgezet om een schijf water op te bouwen . Vervolgens werden de schuiven open gezet om de watermolen aan te drijven, waardoor deze kon malen.
Door het malen van de watermolen veroorzaakte deze veelvuldig peilverlagingen in de gracht. Bij grote wateraanvoeren veroorzaakte de watermolen daarentegen ook peilverhogingen in de gracht, omdat het water niet snel genoeg kon worden afgevoerd. Dit leidde ook tot wateroverlast op de omliggende landbouwgronden. Deze peilfluctuaties kwamen regelmatig over de gehele lengte van het jaar voor.
Zo was er vrijwel ieder jaar ’s zomers sprake van verdroging op het landgoed (zie afbeelding 1 en 2). In deze perioden stond de gracht veelvuldig volledig droog, met meer dan eens massale vissterfte als gevolg. ’s Zomers lagen er dikwijls planken over de modder in de gracht om op deze wijze gemakkelijker van de gebouwen naar de watermolen over te kunnen steken.
Daarnaast is de gracht in 1959 vanwege een brand op Herinckhave door de brandweer leeggepompt. Dit was reden voor de brandweer om 2 nieuwe brandputten aan te leggen, omdat men niet op voldoende water in de gracht kon vertrouwen.
Huidige situatie
Ook in de huidige situatie loopt de hoofdstroom van de Fleringer Molenbeek nog steeds door de gracht, langs de watermolen en vervolgens verder in zuidelijke richting. Echter, om een eind te maken aan de ongewenst sterke fluctuaties in de Fleringer Molenbeek en de gracht zijn in 1992 maatregelen uitgevoerd t.b.v. de ‘peilregeling Fleringer Molenbeek’.
Dit hield in dat de zogenaamde naastgelegen ‘tuingracht’ (voormalige gracht) als extra waterbuffer beschikbaar kwam. Verder werden er nieuwe en vergrote duikers aangelegd tussen respectievelijk de kasteelgracht en de tuingracht en tussen de tuingracht en de molenkolk. De duiker tussen de tuingracht en de molenkolk staat in verbinding met een zogeheten ‘stuwput’ (zie afbeelding 3). Deze stuwput zorgt voor een constant waterpeil in de gracht, wat van het grootste belang is. Tevens bieden de uitgevoerde maatregelen voordelen voor de beschikbare waterhoeveelheid voor de watermolen, die vanaf die periode juist weer in gebruik was genomen.
Toekomstige situatie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt blijft een constant waterpeil en voldoende water in de gracht van het grootste belang voor de toekomstige situatie. In tijden van voldoende wateraanvoer, veelal in winterperioden, is dit meestal geen probleem. Een eventueel teveel aan water, vooral wanneer de watermolen niet draait, kan dan om de watermolen heen als een soort omvloed afgelaten worden. Momenteel gebeurt de aflaat om de watermolen door de stuwput.
Meer cultuurhistorisch verantwoord is het om het teveel aan water bovenstrooms de watermolen door een beekje dat als omvloed werkt, om de watermolen heen te leiden. Veel watermolens als Singraven en de Noordmolen kennen nog een dergelijk systeem van een omvloed.
Gedurende hoge wateraanvoeren door de Fleringer Molenbeek kan daarnaast een tweede historische functie hersteld worden, namelijk die van waterberging in het waterbergingsgebied. Nu echter niet meer als waterbuffer voor de watermolen, zoals deze vroeger voor ca. 1820 fungeerde (zie ook kader pagina 5), maar om extreme wateraanvoeren tijdelijk op te slaan. In drogere perioden wordt het water vervolgens vertraagd weer afgevoerd.
In zomerperioden herhaalt de historie zich, doordat er dan vaak niet voldoende wateraanvoer is om de watermolen gedurende meerdere uren te kunnen laten draaien. De aflaat via de omvloed is dan ook niet mogelijk.
Ontwerpatelier Watererfgoed
Het project is betrokken geweest in het ontwerpatelier ‘Watererfgoed’, georganiseerd door het Oversticht. Hiervan is een boeiende impressie gemaakt. Duidelijk werd hierbij dat het van belang is om het gehele landgoed integraal te betrekken in de planvorming.
Naast water als belangrijk element vormt ook de lanenstructuur, de gebouwen en het beheer van zowel de gronden als het water een wezenlijk onderdeel van het totale landgoed. Ook de relatie met de directe omgeving is daarbij van belang. Vanuit het waterbeheer dienen daarbij goede afspraken gemaakt te worden, met als doel behoud van cultuurhistorie, maar ook het ontwikkelen van nieuwe kansen voor het landgoed.
Ten behoeve van optimalisatie van het waterbeheer op Herinckhave speelt respect voor cultuurhistorie een belangrijke rol en is er oog voor een natuurlijke inrichting en beheer.
In de volgende onderdelen wordt het ontwerp in detail toegelicht. Allereerst staan de randvoorwaarden voor het ontwerp puntsgewijs beschreven. Vervolgens wordt het ontwerp voor de toekomstige situatie uitgewerkt en komt het effect op de grondwaterstand aan de orde.
Randvoorwaarden ontwerp
• De gracht is en blijft onderdeel van de hoofdstroom.
• Peilverandering in de gracht is niet toegestaan.
• Het doorspoelen van de gracht gebeurt met lekwater van de watermolen en door het malen van de watermolen.
• De gracht blijft beschikbaar als afvoerweg bij extreme wateraanvoeren.
• De watermolen moet volledig blijven functioneren.
• De onderkant van het molenrad moet onder normale omstandigheden boven het benedenstroomse waterpeil in de molenkolk liggen. Gedurende 10 dagen per jaar mag het rad gedeeltelijk in het water komen.
Uitwerking ontwerp
De uitwerking van het ontwerp wordt toegelicht aan de hand van figuur 1.
Om er voor te zorgen dat de gracht de hoofdstroom blijft komt de aflaat naar de omvloed (1) zo hoog te liggen dat alleen het overschot aan water via deze omvloed gaat. Normaal gesproken is de volledige wateraanvoer beschikbaar voor de gracht en de watermolen. Om tijdens hoge wateraanvoeren voldoende water in het waterbergingsgebied ‘Grote Maat’ te krijgen, wordt de drempel van de stuwput (4) verhoogd. De hoogte van de aflaat (1) zal gelijk zijn aan de huidige drempel (4), waardoor het waterpeil in de gracht op hetzelfde niveau blijft als in de huidige situatie het geval is. Eigenlijk wordt de drempel (4) dus verplaatst naar de aflaat (1).
Omdat de gracht de hoofdstroom moet blijven zal de drempel (4) zijn functie behouden voor wateraanvoeren tijdens extreme omstandigheden. Tijdens deze omstandigheden zal het waterpeil in de gracht iets gaan stijgen (zie tabel 1).br Daarentegen zal het waterpeil in de gracht niet vaker of sneller onderuit gaan zakken als in de huidige situatie het geval is. De volledige wateraanvoer is immers ten allen tijde beschikbaar voor de watermolen. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat er met beleid gemalen moet worden om te voorkomen dat de gracht wordt leeggemalen, hetgeen in de huidige situatie soms het geval is. Een goed afgestemd maalregime is dan ook noodzakelijk. Na afloop van een maalsessie komt het waterpeil in de gracht weer net zo snel terug op het gewenste niveau als in de huidige situatie. Tot die tijd gaat er geen water via de aflaat (1) naar de omvloed. Door de knijpduiker (2) wordt tijdens hoge wateraanvoeren het water dat door de omvloed gaat optimaal benut voor waterberging. Wanneer de wateraanvoeren afnemen wordt dit water vervolgens weer vertraagd afgevoerd aan benedenstroomse zijde van de gracht en de watermolen. Door de omvloed wordt de gracht gedeeltelijk ontlast van extreme wateraanvoeren. Dit komt de stabiliteit van het waterpeil in de gracht ten goede. In tabel 3 is het ontwerp uitgezet in diverse situaties, waarin kort samengevat het verschil tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven staat. Bij de bepaling van het waterbergend oppervlak in het waterbergingsgebied is uitgegaan van de peilen die opgenomen zijn in tabel 1 en 2. Voor het waterbergingsgebied 'Grote Maat' is uitgegaan van het huidige maaiveld. Voor het kleine noordwestelijk gelegen gebiedje is rekening gehouden met een gemiddelde maaiveldverlaging van 20 cm. Op basis van de gemeten wateraanvoeren in de Fleringer Molenbeek wordt de knijpduiker (2) zo gedimensioneerd dat een waterbergingsbeeld ontstaat zoals weergegeven in figuur 2. Dit is een statistische benadering. 10 Dagen per jaar wil bijvoorbeeld zeggen dat dit gebied over een lange tijdsperiode (meerdere jaren) inderdaad zo vaak onder water zal staan. Deze 10 dagen zijn echter over het (winterhalf)jaar verdeeld en bestaan uit meerdere korte waterbergingsperioden.
Zodra de wateraanvoer afneemt stroomt het gebied weer snel leeg binnen enkele uren tot maximaal enkele dagen. Dit is afhankelijk van de wateraanvoer. De inundatiefrequentie is in drie klassen ingedeeld, maar heeft uiteraard een continu verloop.
Effect op grondwaterstanden
Het oppervlaktewatersysteem staat in nauwe relatie met het grondwatersysteem. Veranderingen in het oppervlaktewatersysteem hebben uiteindelijk effect op het grondwatersysteem. Dit geldt alleen voor maatregelen die permanent zijn (permanent hogere/lagere waterstanden e.d.). De effecten die voortvloeien uit de te treffen maatregelen in de toekomstige situatie zijn allemaal kortdurende veranderingen (peilverhoging bij extreme wateraanvoeren e.d.). Door de traagheid van het grondwatersysteem werken deze kortdurende veranderingen nauwelijks door in het grondwatersysteem.
De volgende effecten zijn te verwachten:
• De nieuwe omvloed zal een gering drainerend effect hebben onder natte omstandigheden en infiltreren bij droge omstandigheden. De verschillen zijn klein, waardoor het nivellerende effect beperkt blijft tot het waterbergingsgebied.
• Waterberging in het waterbergingsgebied zal optreden bij hoge wateraanvoeren die het gevolg zijn van natte perioden (en dus hoge grondwaterstanden). De grondwaterstand (die dan vrijwel op maaiveld ligt) is dan al bereikt. Binnen korte tijd loopt het waterbergingsgebied weer leeg en ontstaat opnieuw de huidige grondwaterstand. Qua grondwaterstand zal dus nauwelijks enig effect te merken zijn van de waterberging.
• Het waterpeil in de gracht blijft het grootste deel van het jaar hetzelfde als in de huidige situatie. De peilverhogingen zijn slechts kortdurend. Voor de grondwaterstand in de directe omgeving is de natte omtrek van de waterloop onder natte omstandigheden belangrijker dan het oppervlaktewaterpeil. Omdat de natte omtrek nauwelijks verandert zal ook de grondwaterstand nauwelijks beïnvloed worden door veranderende waterpeilen.
De maatregelen om tot de toekomstige situatie te komen hebben een nivellerend effect op de grondwaterstand in het waterbergingsgebied. Rond de gracht zijn geen significante veranderingen te verwachten.
Om toch een indruk te krijgen van het grondwaterverloop nabij de gracht worden op enkele plaatsen peilbuizen geplaatst. Hierbij wordt voorafgaand aan de uitvoering eerst de nul-situatie vastgelegd. Na afronding van het project wordt vervolgens periodiek de grondwaterstand gemonitord.
Gaat er water voor de molen verloren?
Nee, het waterpeil in de gracht is onder normale omstandigheden 16,45 m+NAP (is in de huidige situatie ook zo). De wateraanvoer wordt dan door middel van de schuif over de drempel van de watermolen afgevoerd. Dit water gaat hiermee dus in de huidige situatie verloren voor de watermolen. In de toekomstige situatie blijft dit zo. Het verschil is echter, dat alle extra waterhoeveelheden dan via de omvloed gaan. Op die manier wordt het water voor andere doelen benut (waterberging, natuur e.d.).
Herstel van de oorspronkelijke waterbuffer voor de watermolen?
Het waterbergingsgebied ‘Grote Maat’ kan ingezet worden als waterbuffer voor de watermolen. Hiervoor moet de knijpduiker (2) afsluitbaar worden gemaakt. Het waterpeil kan nu opgezet worden tot het maximaal toegestane niveau. Als de watermolen nu gaat malen heeft men de beschikking over het peilverschil in de gracht èn het peilverschil in het waterbergingsgebied. Het water uit het waterbergingsgebied stroomt via de aanvoerroute (over drempel (1)) naar de gracht en de watermolen.
Voordeel hiervan is, dat het waterpeil minder snel onderuit zakt. Nadeel hiervan is, dat het waterbergingsgebied langdurig onder water zal staan, wat een hoger waterpeil in de gracht en grondwatereffecten (vernatting) in de omgeving tot gevolg zal hebben.
Daarnaast is met het oog op de huidige functies/ontwikkelingen (beheer ‘Grote Maat’ en landbouw functies in omgeving) in het gebied niet haalbaar om de oorspronkelijke waterbuffer te herstellen.
Resultaten
Het project beoogt een economische impuls te geven aan het gehele landgoed. Door medewerking te verlenen aan waterberging in combinatie met natuurbeheer wordt een duurzame en economische functie van het landgoed naar de toekomst bewerkstelligd. Daarbij worden (cultuur)historische (landschaps)waarden behouden maar ook hersteld.
Daarnaast wordt invulling gegeven aan de, door de provincie aangegeven, Ecologische Verbindingszone die in noord-zuid richting door het landgoed loopt.